Waarom ik zing?

interview weekendkrant HLN 18-19 november 2017

Vreugde en verdriet liggen dicht bijeen – in het geval van Hilde De Baerdemaeker (39) bijna letterlijk op één podium. Afgelopen voorjaar stierf, veel te jong, haar vader. Dat bracht verdriet, maar toen Hilde eenmaal besefte dat hij niet echt wég was – toch niet in háár ogen – is ze bovenal terug dankbaar om Het Leven, elke dag wonderlijk vorm gegeven door haar mirakeltweeling. In ‘Steracteur Steraertiest’ balt ze die heftigste der emoties bijeen tot één groot eerbetoon aan al wie haar lief is. “Ik heb dat moeten léren, om mezelf zo kwetsbaar te tonen. Er schuilt een zielig smurfinneke in mij.”

Sabine VERMEIREN

In ‘Steracteur Sterartiest’ op Één treden tien Vlaamse acteurs uit hun comfort zone en wisselen ze de toneelscène in voor de microfoon, een glitterpak en frontstage. Hoe verder in de wedstrijd ze geraken, hoe meer geld ze inzamelen voor hun zelfgekozen goed doel. In het geval van Hilde De Baerdemaeker is dat het Nicolasfonds: een vzw die prematuurtjes ondersteunt, er wil zijn voor gezinnen -mama’s, papa’s, broers, zussen – tijdens hun weken of maanden op de dienst neonatale intensieve zorgen én hen zolang financieel helpt.

Zelf was Hilde zeven jaar geleden ook zo iemand. Het was nochtans een oké zwangerschap geweest. Extra pittig natuurlijk – normaal, met een tweeling op komst. Maar verder: allemaal prima. Tot ineens, tien weken te vroeg, Marcel en Marilou kwamen. Voor Marcel is wéken gevreesd: zo frêle, zo ziek. Maar hij kwam erdoor. Vandaag is hij een flukse kastaar in het tweede leerjaar met blauwe ogen en blond haar. De rots in de branding voor z’n zus. Hilde kijkt ernaar en kust haar pollekes – elke dag.

Rewind. 20 maart 2010. Wat ging er mis?

Ik had vier weken voordien al premature weeën gekregen. Dat was véél te vroeg. Ik was nog maar 26 weken zwanger. ‘Ga liggen en rust. Wát er ook gebeurt: rek het met minstens vier weken’, zei de gynaecoloog. Ik mocht ab-so-luut niet bevallen voor m’n dertig weken. De overlevingskans zou te klein zijn. Ik heb gedaan wat ze vroeg. Elke twee dagen even rechtstaan voor een korte douche. Dat was het. Verder: alleen maar liggen. Toen ik dertig weken en één dag zwanger was stond ik onder de douche, heb ik m’n handen op m’n buik gelegd en heb ik luidop gezegd: ‘Schattekes, goéd bezig. We hebben het gehaald. Vanaf nu mogen jullie komen.’ Wat denk je? Ik stap uit die douche en m’n water breekt.

Alsof ik het hen had doorgeseind. Heel heftig was dat. Niet eens geboren. En toch al die band.

Enfin, we zijn dan met de ambulance naar Gasthuisberg gereden. Nog altijd als ik vandaag een ambulance hoor denk ik: ‘dat is misschien een mamaatje dat op het punt staat te bevallen van een tweeling.’ Opzij iedereen!

Alleen, er wachtte geen roze wolk. Hoe snel werd dat duidelijk?

In het ziekenhuis hebben ze de bevalling nog willen tegenhouden. Dat lukte niet. Ik had volle bak weeën. Ze hebben me dan een spoedkeizersnede moeten geven. Toen de kleintjes werden geboren, heb ik het meteen gemerkt. Gefluister. Heel veel dokters. Spanning. Wenen ze? Zijn ze oké? Nog geen anderhalve kilo wogen ze. Gestroopte ratjes leken het. Diensthoofd neonatologie professor Vanhole had ze ter wereld gebracht. Ik hoor haar nog zeggen: “Nee, ze gáán bij de moeder!” Eigenlijk waren de kleintjes daar te kwetsbaar en te fragiel voor. Héél even hebben ze dan bij mij gelegen. Net lang genoeg om ‘hallo’ en ‘hallo’ te zeggen. Recht van dat moment zijn de couveuse in gegaan. Aan de intensieve beademing.

Was dat, nadien bekeken, belangrijk? Dat moment?

Immens. Dáár gebeurt de ‘binding’. Dáár komt de moedermelk op gang. Het duurt misschien maar een minuut, maar het is beter dan niks en het maakt een wereld van verschil. Nadat ze me hebben dichtgenaaid, hebben ze me naar de materniteit gebracht. Dat was verschrikkelijk. Het lag daar vol moeders, met gezellige roze baby’s. De mijne lagen twee verdiepingen lager. Je wordt gek. Waar zijn ze? Gaan ze dood? Kan ik daarnaartoe? Nee, dat gaat niet. Ik dacht dat ik zot werd. Je dondert kéihard van je wolk. Je denkt alleen maar aan het ergste. Maar dan komt de verpleging en dan zijn dat engelen. Want dan hebben ze een heleboel foto’s afgeprint van die ‘petoeties’. Heel die kamer stond vol. Dat was voor mij… (wordt stil) gigántisch, dat gebaar.

Het heeft nog uiteindelijk nog twee weken geduurd voor ik onze Marcel opnieuw heb kunnen vasthouden. Ze hebben hem nog dezelfde dag moeten opereren. Onder volledige narcose. Hij had een slokdarmatresie: z’n slokdarm maakte niet de verbinding met de maag.

Marilou deed het wél goed?

Marilou noemden we de stille groeier. Die was natuurlijk óók klein en zwak, en die moest óók ondersteuning krijgen maar van haar wisten we: die haalt het wel. Marilou was chill. Die is al slapend geboren. Daar zijn geweldige foto’s van. Terwijl, Marcel was compléét in de stress. Bij hem was het van ‘hello en… (slikt) goodbye?’

Het raakt je ook nu nog, als je erover praat?

Kéihard. Ik probéér dan niet te janken. (stil) Maar je ziet, dat gaat niet. Voor een moeder is dat het allerergste: je kind zien vechten op leven en dood. Dat is…. Allez ja. Dat tekent je voor de rest van je dagen. Ik struggle daarmee, nog elke dag. Maar hoe die mensen van de neonatologie er toen wáren voor ons? Mannekes, I owe you BIG TIME. Hoe die ons daardóór hebben geholpen. Echt. Dat is daar dé beste neonatologie-afdeling van Europa denk ik. Wonderen doen die. Medisch, maar ook op vlak van bijstand. Op een dag stond er een psychologe naast mijn bed. Een hele slideshow had die bij. Met een beschrijving van alle gevoelens die ik kon hebben. ‘Heb je dat?’ Check. ‘Heb je dat?’ Check. ‘Heb je dat?’ Check. ‘Keinormaal’, zei ze. ‘Dat hebben alle mamaatjes in jouw situatie’. Ik weet nog hoe opgelucht ik was. Néé, ik was niet zot. Ik was gewoon iemand die voor de eerste keer mama was geworden.En op een verschrikkelijke rollercoaster zat.

Ook zonder rollercoaster is het al heftig, mama worden.

Ik had me dat allemaal te mooi voorgesteld. Babyborrel. Kadootjes. Tra-la-li. Super naïef, weet ik nu. Als je zwanger bent, word je nog blonder dan je al was. Welnu, ik was tijdens die zwangerschap héél blond.

De realiteit was dat ik twaalf weken van acht ’s morgens tot acht ’s avonds op de afdeling neonatologie heb geleefd. Één seconde niet bij die kinderen zijn, ik kon dat niet. En tegelijk zaten er thuis twee stief-lief-kinderen, voor wie er óók hele ingrijpende dingen waren gebeurd. Sam en Milan waren drie en zes op dat moment. Die hadden uitgekeken naar twee levende poppen op hun schoot. Maar in de plaats kregen ze twee fragiele, onafgewerkte baby’s waar ze alleen maar naar konden kijken van achter glas. Ze hadden die in badje willen doen. Willen knuffelen. In bedje willen leggen. Dat kon niet en dat maakte hen heel triest. En ook dáár stak de verpleging tijd en moeite in. Of dan werd de verzorging eens zo georganiseerd, dat Sam en Milan konden meehelpen. Opdat ze toch eens konden voelen dat dat echt wel twee kleine mensjes waren. Waar ze van mochten houden. En waar ze niet boos op hoefden te zijn omdat ze alle aandacht wegnamen.

In de auto op weg naar huis zette ik altijd jankmuziek op. Dat het er allemaal al uit was tegen dat ik thuis kwam. Om dan met verse moed Disneyfilms te kijken. Of spaghetti te koken. Of iets leuks te doen. Ik ben op die twaalf weken maar één dag niet naar het ziekenhuis geweest. Dat was toen we naar Bellewaerde dingen. Dieren en over de kop gaan, we hadden dat nódig.

Sta je op zo’n moment zelf te kijken van de kracht die je in je hebt?

Ik kon gewoon niet anders. Ik moést altijd naar dat ziekenhuis. Ik wou dat ze me voelden. Roken. Hoorden. Pieter, mijn man, ging daar anders mee om. Voor hem was dat allemaal te confronterend. Die werd daar intriest van. Hij zat te janken naast die couveuses. Pieter moest daar wég. De strijk wegwerken. Boodschappen doen. Koken. Zorgen voor de twee groten. Ik vond dat oke. Iedereen verwerkt zo’n dingen op een andere manier. Ik denk dat het goed was zo.

Ze zijn zeven nu. Hebben ze aan die vroeggeboorte gezondheidsproblemen overgehouden?

Marcel heeft nog lang gesukkeld met zijn longen. Hij heeft nog veel in het ziekenhuis gelegen. Tot zijn vijf, zes jaar heeft hij moeten aerosollen. Puffen. Antibiotica, een onderhoudsdosis. Miserie troef. Maar nu zijn we daardoor. Ze zijn sterk. Mirakelkinderen, zeggen we vaak. Kéimooi. Je zou ze ‘opfretten’. Hoe cóól die zijn. Hoe slim. Hoe leuk. Hoe grappig.

Beschrijf ze eens?

Onze Marcel is een wittekop met blauwe ogen. Een héle knappe gast. Ik ben daar verliefd op. Verbaal heel sterk. Stoer. Houdt van stuntsteppen en skaten, enzo. Marilou is helemaal anders. (denkt na) Ach, ons Lou’ke. Een héél gevoelig schatteke is ze. Mijn kleur haar en ogen. Piekeraar. Denker. Voeler. Maakt zich zorgen over heel de wereld. Trekt zich alles aan. En kan daar heel emotioneel van worden. Een binnenfretter. Zoals mij. Maar tegelijk ook een zot konijn. Droomt van honderdduizend dingen tegelijk. Zo iemand in wiens zakken ik constant spulletjes vind. Steentjes. Stokjes. Dopjes. Schatten.

Eigenlijk is Marcel exact zoals Pieter en is Marielou zoals mij. Wij hebben onszelf gekloond. Copy paste. Maar dan in het mini.

Wat voor mama ben jij?

Een Marilou, maar dan in het groot. (lacht) Iemand die zich zorgen maakt over vanalles en nog wat. Ik zou de kinderen liefst van al onder een stolp steken. Maar tegelijk probeer ik dat heel hard tegen te gaan. Méé gaan skaten. Méé stoer doen. De meespeel-mama. Soms de zotte mama, ook. Of de baldadige mama.

Dat hele bezorgde, ik heb dat voor de twee groten ook. Toen de oudste voor de eerste keer met de fiets naar school reed stond ik te janken aan het raam. Ik heb direct z’n mama gebeld. Die woont wat verderop. ‘Hij vertrekt nú’. Waarop zij: ‘Oke, ik sta klaar. Ik bel je als hij toekomt’. Alletwee even bezorgd. Dat was schoon.

Wat voor stiefmama ben je? Is de ‘stiefmama’ in alles hetzelfde dan de ‘mama’?

Het is ‘liefmama’. Komt van ‘Pieter. Mijn lief’. Zie je?

Het verschil is dat ik iets strenger durf zijn voor mijn eigen kinderen. Bij mijn eigen kinderen hou ik me niet in. Als ik eens over de rooie ga zal ik dat eerder doen bij mijn eigen kinderen dan bij mijn liefkinderen. Bij de liefkinderen heb ik meer beheersing. ‘Komaan Hilde, hou jezelf onder bedwang, je bent een volwassen vrouw, doe dit tegoei’. Waar dat bij m’n eigen kinderen dus soms minder goed lukt.

Vind je het moeilijk? Co-ouderen?

Als ik tegen mensen vertel over ons co-ouderschap, krijg ik heel vaak dezelfde reactie. ‘Wát?!’ Dat komt, denk ik, omdat het bij ons zo buitengewoon goed loopt. De mama van Sam en Milan – Elke – is vorige week komen supporteren op ‘Steracteur Sterartiest’. Wij schieten echt heel goed op. Ze is door de jaren heen één van mijn beste vriendinnen geworden. Dat is heerlijk. We verstaan elkaar.

Elke, haar partner, Pieter en ik: wij zijn vier hele betrokken ouders, die week om week voor Sam en Milan zorgen. Dat is voor een groot stuk de verdienste van Pieter en Elke. Die doen dat keigoed. Hoed af. Die hebben het gekund om hun onderlinge problemen aan de kant te zetten, en om terwijl tóch gewoon de beste papa en mama ter wereld te blijven. Pieter is daar van meet af aan ook héél duidelijk over geweest tegen mij. Hij zei: ‘Ik kom in een totaalpakket.’ Dat was te nemen of te laten. Ik ben erin gestapt en heb meteen een hele positieve vibe gevoeld. Effectief, Elke bléék een hele goeie mama. Ik heb heel veel geleerd van haar. Over het moederschap bijvoorbeeld. Elke en ik sporten ook samen. We lopen. We kunnen héél fijn over de kinderen praten.

Ik ben in Amsterdam een film aan het draaien, ‘Vechtmeisje’ waarin ik de mama vertolk van een gezin dat een vechtscheiding doormaakt. Snoeihard is dat. Ruzie. Roepen. Daarover nadenken, en beseffen dat dat dat in sommige gezinnen keiharde realiteit is, maakt mij triest. Dat is het ergste wat een kind kan overkomen.

Ik heb met Pieter een duidelijke deal. Natuurlijk kan het eens botsen tussen ons twee. En natuurlijk maken we al eens stevig ambras. Soms óók onder de ogen van de kinderen. Maar we hebben de afspraak: we leggen het bij binnen het half uur én we doen dat in het zicht van de kinderen. ‘Sorry’ zeggen. Uitleggen dat mama even boos was. Maar dat het over is. En elkaar dik sandwichknuffelen. Met die kinderen als hesp en kaas ertussen. Je mag dat heel Disney vinden. Maar voor mij is dat belangrijk.

Je babbelt heel open over de dingen. Je prematuurtjes. Het co-ouderschap. Pakweg vijf jaar geleden zou ik het je zo niet hebben zien doen.

Omdat ik gewoon heel snel jank. Je merkte het. Als het gaat over de kinderen hou ik het niet droog. Ik heb dat heel lang niet willen delen met mensen die ik niet persoonlijk kende. Maar ik verander daar stilaan in. Ik was vroeger heel rough and tough. En net als bij iedereen zat er ook in mij ergens diep vanbinnen een zielig smurfinneke. Alleen, ik dacht ‘ze gaan mij niet hebben liggen!’ Maar hoe meer ik naar de veertig ga, hoe meer ik denk ‘foert’. Iederéén heeft wel iets. En het is pas door daarover te praten dat je hele fijne menselijke relaties ontwikkelt. Want néé, het gaat niet altijd goed. Dat hoeft ook niet. En met jou óók niet. Dus kom, we zetten ons, we drinken een glas, en we gaan er eens door. Na zo’n gesprek voel je je duizend keer beter. Want je hebt even je verdriet gedeeld. En dat inspireert. Als maar één van jouw lezers door dit artikel straks denkt ‘hey, ik ga toch eens met een andere bril naar mijn partner of mijn kinderen kijken’, dan zal ik heel blij zijn dat ik ‘ja’ heb gezegd op dit interview.

Afgelopen voorjaar stierf je papa. Wat heeft dat met jou gedaan?

Dat heeft me veel verdriet gedaan. Hij was te jong. 68 nog maar. Hij was ziek. Longfibrose. Al vijf jaar. Waarvan de laatste twee jaar echt erg. Papa kon steeds moeilijker zuurstof opnemen. Die laatste jaren was hij niet meer gelukkig. Zijn levenskwaliteit was te slecht geworden. Het was heel beangstigend allemaal. Hij zag af. Een vreselijke ziekte was het. Als hij nog maar een tas koffie ging halen trapte hij al op z’n adem. Papa was een héél actief mens. Een mensen-mens. Iemand die zich hard inzette. En actief was in het verenigingsleven. Ineens kon hij dat allemaal niet meer.

Heeft het je veranderd?

Sinds papa is gestorven, probeer ik vaker die roze bril op te zetten die zo typerend was voor hem. Zo van: ‘komáán mannekes!’ Mensen blij maken is zó gemakkelijk, weet je. Papa wist dat. Hij registreerde met z’n camera alles wat positief was in Deinze. Papa kon dat als de beste. De goéie dingen zien. Weet je, je kan elke dag kiezen met welk been je uit bed stapt. Kies voor het goeie. Dat maakt alles zoveel simpeler. Voor jezelf, je omgeving en iedereen die met je in aanraking komt. Papa slaagde daar op het einde niet meer in. Hij was te ziek geworden. Maar hij heeft het mij wel geleerd.

Alles in het leven herinnert me nu aan hem. Ik heb iets met vogels. Soms komen ze zomaar ineens op de vensterbank zitten als ik over hem aan het vertellen ben. Dan denk ik: ‘maar potdorie, gij zijt hier nog he’. Ik voél dat ook. Voor mij is dood niet dood. Ik geloof in niks en in alles. Ik ben niet katholiek ofzo. Maar ik ben wél een voeler. Echt dood? Nee, dat wil ik niet geloven.

Is Steracteur Sterartiest een soort van eerbetoon aan hem? Je liefde voor de camera: die heb je van hem.

De eerste liveshow van Steracteur was op 2 november. De dag waarop ik normaal aan zijn graf had moeten staan janken. Voor mij voelde dat alsof papa daar de hand in had. Alsof hij wilde zeggen: ‘Gij. Nu. Op een podium. En zingen.’ Zo typisch papa. Ik heb dat gedáán, en ik heb mij gesmeten. Voor hem, ja.

De toevalligheden die er zijn sinds zijn overlijden zijn te toevallig om nog toevallig te zijn. Hoe heerlijk is dat? Dat troost mij. Is uiteindelijk elk geloof daar niet op gebaseerd? Op geloven dat je nog ergens een houvast hebt aan mensen die er niet meer zijn. Ik snap nu ook beter wat mensen naar een kerk brengt om daar een kaars aan te steken en even te zitten.

Gewoon nog elke dag papa z’n vibe roelen rond mij en m’n gezin: dat doet enorm veel deugd. Hij is bijna veertig jaar de grote knuffel-onnozelaar geweest die mij goedgezind maakte als ik triest was. De man die er altijd was. De lieve vader die me steunde in alles wat ik deed. Het is super fijn om te voelen dat dat met z’n dood niet is opgehouden. Wat was, blijft.

LEES OOK

Covergirl van 40: Psychologies

‘HET IS NOOIT TE LAAT OM VOOR JE DROMEN TE GAAN’ De tattoo aan de binnenkant van haar pols –…
LEES MEER

Hangmat-wat?

Last van je rug? Ook af en toe zin om te hangen, niet alleen in de zetel, maar ook aan…
LEES MEER

Boxen?!

Boxen?! Waarom boxen?? Die vraag heb ik mezelf heel vaak gesteld de laatste maanden.  Het is iets dubbel, I know.…
LEES MEER

Zomer vol YOGA

De zonsondergang gaat hier en nu gebeuren...'kijk nu toch, lieverd ... hoe mooi!'   Ik schrijf je dit vanop mijn…
LEES MEER
Vul hieronder jouw e-mailadres in om op de hoogte te blijven van mijn activiteiten!

Door op VOLG MIJ! te klikken, geef je toestemming dat wij je nieuwsbrieven sturen, en we jouw e-mailadres opslaan. Lees hier ons privacybeleid
contact
Contactformulier
instagram